Het 3D-model van het spel

Verschillende kinderen willen verschillend spelen

Alle kinderen spelen of tonen er belangstelling voor. Kinderen met een beperking kunnen echter geconfronteerd worden met heel wat belemmeringen: moeilijkheden bij het fysiek uitvoeren van een spel, het begrijpen of toepassen van regels, het delen van ideeën of het wisselen met andere leeftijdsgenootjes. Ook angst of een druk dagschema vol revalidatieactiviteiten kunnen een rol spelen.
Hoewel de meeste kinderen zich min of meer ontwikkelen langs een gelijkaardig pad, krijgt een deel van hen te maken met vertragingen of beperkingen. De combinatie van vaardigheden zal tot een verschillende bekwaamheid of interesse in bepaalde soorten spel leiden. Alle kinderen hebben verschillende behoeften en drempels. Om een speeltuin voor iedereen te bouwen, moeten al die behoeften worden erkend en drempels worden weggenomen.
Elk onderdeel van een speeltuin zal bruikbaar of interessant zijn voor bepaalde kinderen. Met die kennis kunnen ontwerpers een evenwichtige mix van toestellen kiezen. Eén enkel onderdeel zal immers nooit perfect toegankelijk, bruikbaar en uitdagend zijn voor elk kind. Door variatie aan te bieden en problemen actief aan te pakken, kunnen we er wel voor zorgen zoveel mogelijk kinderen hun gading vinden. Want als de omgeving goed is, zullen alle kinderen met plezier spelen.

3D-model van het spel

In het algemeen evolueren spelactiviteiten in stappen, van solitaire zintuiglijk-motorische spelvormen naar sociale en fantasierijke spelletjes met regels. Tegelijk komen alle verschillende vormen van cognitief spel, samen voor met alle zintuiglijk-motorische en sociale speel-modi. Dit verband tussen de drie dimensies wordt gevisualiseerd in het 3D-model van spelen.
Dit model is gebaseerd op de gebruikelijke ontwikkeling van kinderen en de bijbehorende spelvormen. U kunt hier meer over lezen in ons artikel over Inclusief spel .

Het 3D-model van spelen kan worden gevisualiseerd als een kubus van 3x3x3 trappen. Tijdens het opgroeien gaan kinderen stap voor stap naar verschillende posities in het raster. Bij reguliere kinderen ontwikkelen de verschillende dimensies zich gelijktijdig. Kinderen met een handicap zullen dit reguliere pad niet volgen. Vooral aan het begin van het spectrum zullen grote verschillen tussen kinderen optreden.

Natuurlijk is het 3D-model niet bedoeld om kinderen in hokjes te stoppen. In feite moet het model meer worden geïnterpreteerd als een spectrum van oneindige ontwikkelingsmogelijkheden. Kinderen kunnen niet in hokjes worden geplaatst, maar kunnen zich in verschillende richtingen en met verschillende snelheden ontwikkelen. Door het spectrum op te delen in de 27 variaties proberen we het model wat hanteerbaarder te maken.

De eerste as in het model is die van de zintuiglijk-motorische ontwikkeling. Deze volgt een pad van het vermogen om eenvoudige bewegingen uit te voeren (kruipen, stappen, trap lopen) tot het vermogen om complexere bewegingen uit te voeren (klimmen in een klimnet, glijden langs een brandweerpaal, rennen over een evenwichtsbalk).
De tweede as heeft betrekking op de sociaal-emotionele ontwikkeling en de sociale spelniveaus zoals beschreven door Mildred Parten: beginnend bij solitair spel, over parallel- en kijkspel tot associatief en coöperatief spel.
De derde as verwijst naar de drie cognitieve ontwikkelingsfases, volgens de theorie van Jean Piaget, die min of meer samenvallen met de evolutie van de verschillende soorten cognitief spel: de sensorimotorische periode (0-2j) waarin oefenspel overheerst, de pre-operationele periode (2-7j) die samenvalt met symbolisch/constructief spel en de concrete en formele operationele periode (7+ j) waarin (gestructureerd) spel met regels vorm krijgt.

6 opmerkelijke gebieden in het 3D-model

Het model bevat zes opmerkelijke deelgebieden. Verschillende zones in het model verwijzen naar de classificatie van handicaps. Alle zones vormen een soort spectrum dat de variatie in behoeften en wensen van verschillende kinderen laat zien. Binnen elke zone zijn er grote verschillen tussen kinderen. Hun individuele vaardigheden kunnen worden beïnvloed door diverse functionele beperkingen. Tegelijk is er grote overlap tussen de zones en de daaraan gelinkte spelvormen. Dit biedt dan weer mogelijkheden tot samenspel en participatie. Een rijke en gevarieerde speeltuin bestaat uit toestellen waarin alle zones zijn geïntegreerd.

Het beginpunt: de onderkant (paars)

De paarse zone onderaan het model is waar alle kinderen starten. Het is de zone waar de drie dimensies zich beginnen te ontwikkelen. Hierin zitten alle kinderen tot 2 à 3 jaar oud en kinderen van elke leeftijd met een ernstige of complexe handicap die de drie ontwikkelingsdimensies beïnvloedt (zoals bij bepaalde kinderen met cerebrale parese of spina bifida). De infrastructuur is meestal laag bij het oppervlak en vereist hulpmiddelen en ondersteunende elementen zoals handgrepen en hellingen. Rond de toestellen moet er een loop- en rijvlak zijn met rolstoelbrede doorgangen. Kinderen in deze zone kennen vaak geen gevaar en hebben veel nabijheid nodig. Veiligheid en toezicht zijn dan ook zeer belangrijk.



Spel bij deze zone: 

eenvoudige motorische bewegingen solitair spel oefenspel (experimenten met het lichaam en de zintuigen)

Speeltuininfrastructuur bij deze zone: 

schommelzitjes met extra lichaamsondersteuning rolstoeltoegankelijke carrousels verende speeltoestellen lage en brede glijbanen spiegels en sensorische activiteitenpanelen

De middelste zone (oranje)

In het midden vinden we het intermediaire ontwikkelingsniveau. Hier bevinden zich reguliere kinderen tussen ongeveer 3 en 7 jaar oud. Deze zone komt overeen met wat momenteel meestal beschikbaar is op een klassieke speeltuin. Grotere speeltuinen hebben vaak ook een gedeelte voor kleinere kinderen, maar de meeste toestellen zijn gericht op kinderen met dit vaardigheidsniveau.



Spel bij deze zone:

matig complexe motoriek parallel- en kijkspel constructief en symbolisch spel

Speeltuininfrastructuur bij deze zone:

schommelzitjes (ook dubbele schommels voor parallel schommelen) en nestschommels verbeeldingselementen (verrekijkers, periscopen) hogere en spiraalglijbanen draaimolens, klimrekken, torens, ladders, glijstangen …

Het eindpunt: het uiterste punt (geel)

De zone aan het uiteinde van het model is waar reguliere kinderen vanaf ongeveer 7 jaar naartoe evolueren. Samen spelen met vrienden en uitdagingen aangaan staat centraal. Kinderen in deze zone maken vaak nog gebruik maken van basisspeeltoestellen, maar met andere gebruiksscenario's. Zo zoeken ze nieuwe uitdagingen (zoals naar het dak klimmen) of gebruiken de infrastructuur als decor voor hun eigen complexe sociale spelletjes (zoals 'de vloer is lava' op een slackline).



Spel bij deze zone:

complex motorisch spel associatief en coöperatief spel gestructureerd spel met regels

Speeltuininfrastructuur bij deze zone:

grote klimrekken en piramidenetten complexere groepsspeeltoestellen zoals touwschommels elektronische spelletjes sportterreinen, street-basketball velden, skate-ramps parcours, hindernisbanen, slacklines, pump-tracks klim- of boulderwanden

De sensorisch-motorische zone (limoengroen)

In deze zone bevinden zich kinderen vanaf ongeveer 3 jaar, die alleen een ontwikkelingsachterstand of stoornis hebben in de sensomotorische dimensie en een relatief regelmatige ontwikkeling in de andere dimensies. Dit zijn bijvoorbeeld kinderen met een zintuiglijke beperking (visueel, auditief), paraplegie, een beperking aan één of meer ledematen of moeite om bepaalde delen van hun lichaam te coördineren (spierspanningen, spasticiteit, evenwichtsproblemen) maar die toch een regulier schoolprogramma kunnen volgen.
Een berijdbaar speeloppervlak, rolstoelbrede doorgangen onder en tussen de infrastructuur en rolstoeltransferzones helpen gebruikers met een rolstoel of walker. Gebruikers met stabiliteits- of evenwichtsproblemen hebben baat bij leuningen aan beide zijden van een doorgang, stabiele voetsteunen of grote treden op een ladder. Voor gebruikers met paraplegie of een handicap aan de ledematen kan een naar boven hellend kruipvlak of een reeks transfertreden voorzien worden. Torens kunnen worden uitgerust met alternatieve in- en uitgangen om mogelijkheden te bieden voor kinderen met verschillende capaciteiten.
Kinderen met een visuele handicap spelen soms graag met toestellen die geluid maken (zoals muziekinstrumenten) of met elementen met een tactiel oppervlak (zoals texturen en korrels, warm/koud, trillingen). Speeltoestellen, doorgangen en ingangen moeten worden voorzien van zichtbaarheidsmarkeringen of tactiele geleidingskenmerken. Kleurencombinaties moeten een fel contrast vertonen (zoals geel of oranje tegenover hemelsblauw) en worden toegepast in functie van de veiligheid en de bruikbaarheid. Kies voor een eenvoudig kleurenschema, want veel verschillende kleuren kunnen visueel verwarrend of emotioneel overweldigend zijn.



Spel bij deze zone:

eenvoudige motorische bewegingen (of complexere met extra ondersteuning) constructief en symbolisch spel gestructureerde spelletjes met regels parallel, associatief en coöperatief spel

Speeltuininfrastructuur bij deze zone:

speeltorens met motorische aanpassingen complexe cognitieve spelletjes (dammen, OXO, 3-op-een-rij) zintuiglijke toestellen (muziekinstrumenten en sensorische panelen)

De sociaal-emotionele zone (lichtblauw)

De blauwe zone is voor kinderen die een lagere sociaal-emotionele ontwikkeling hebben, maar een meer regelmatige motorische en cognitieve ontwikkeling. Dit zijn bijvoorbeeld kinderen met hoog functionerend autisme, ADHD of andere gedragsstoornissen. De intentie om alleen te spelen is er vooral voor kinderen op het ASS-spectrum, maar ook kinderen met een hyperactiviteitsstoornis spelen graag op een plek waar ze kunnen ravotten zonder specifiek met anderen te moeten interageren of overleggen. Spel is wel soms constructief, maar eerder niet symbolisch.
Individueel spel kan rustig of actief zijn, afhankelijk van de voorkeur van de kinderen. Voor actief spel moet je de nodige ruimte vrij laten tussen of naast toestellen. Voor rustig spel kan je werken met kleine gesloten ruimtes en verstopplekken tussen of onder andere toestellen, waar kinderen zich alleen of met twee even kunnen afzonderen.




Spel bij deze zone:

 matig tot complex motorisch spel solitair, parallel en kijkspel oefenspel, constructief spel, spellen met regels

Speeltuininfrastructuur bij deze zone:

snoezelruimten, speelhuisjes of verstopplekken zitruimtes en uitkijkpunten schommels, trampolines en loopbanden voor één gebruiker zintuiglijke toestellen (muziekinstrumenten, sensorische spelborden, zand en waterspel)

De cognitieve zone (roze)

Dit is de zone voor kinderen vanaf 3 jaar, met lagere cognitieve vaardigheden, maar met regelmatige motorische of sociaal-emotionele vaardigheden. Dit zijn bijvoorbeeld kinderen met het Downsyndroom, cognitieve stoornissen of een leerachterstand. In de cognitieve dimensie blijven kinderen in deze zone eerder op niveau van het oefenspel, wat betekent dat het doel van de spelletjes gericht is op de fysieke beweging of de sensomotorische ervaring, eerder dan op het symbolische, het creatief-constructieve of het sociale aspect. Dit sluit vrij goed aan bij de toestellen die nu op de meeste speeltuinen al aanwezig zijn en gericht zijn op sensomotorische ervaringen (glijden, schommelen ...). Deze toestellen vereisen minder specifieke cognitieve vaardigheden maar soms wel motorische of sociale coördinatie. Specifiek voor deze zone is dat kinderen langer met de basistoestellen spelen, terwijl ze fysiek groter worden dan de leeftijd waarvoor de toestellen doorgaans zijn ontworpen. Hier kunnen grotere en sterkere versies van klassieke speeltoestellen worden gebruikt.
Kinderen met minder cognitieve vaardigheden kunnen problemen hebben om bepaalde aspecten van speeltuinen te begrijpen, gevaren te zien of met anderen te communiceren. Mogelijke verbeteringen zijn het toevoegen van een informatiebord met plattegrond en pictogrammen met emoties en acties, het verdelen van de speeltuin in zones voor verschillende speelstijlen met behulp van gekleurde elementen, het voorzien van ruimte of meubilair waardoor verzorgers dichtbij kunnen blijven en het werken met speelcoaches om de kinderen te begeleiden.




Spel bij deze zone:

 matig tot complex motorisch spel parallel tot coöperatief spel oefenspel

Speeltuininfrastructuur bij deze zone:

XL-schommelzitjes grote veerspeeltoestellen groepsschommels en parallelschommels carrousels complexe klimrekken met glijbaan of brandweerpaal zandbakken met hijskranen en water-spel

Hoe kan het 3D-model worden gebruikt bij het ontwerp van nieuwe speeltuinen?

Een inclusieve speeltuin is een ruimte die voor alle kinderen gelijk is. Het aanbieden van een evenwichtige mix van toestellen is de sleutel om dit doel in de praktijk te bereiken. Om dit doel in de praktijk te bereiken kunnen ontwerpers het 3D-model gebruiken om de variatie van speeltoestellen te analyseren. Elke speeltuin, hoe klein ook, moet een aantal elementen bevatten voor elk van de zes belangrijke zones in het model. De vuistregel is dat voor elke 2-4 reguliere speelcomponenten, één speelcomponent moet worden aangeboden die aansluit bij een van de andere zones. Zo’n analyse kan zich richten op één speeltuin, maar kan ook meerdere kleinere speeltuinen in een wijk omvatten.

Number of regular play components (yellow or orange zone)

Number of inclusive play components

‘Starter’ zone (purple)

Low motoric zone (lime-green)

Low cognitive zone (magenta)

Low social-emotional zone (sky blue)

1-4

1

5-8

1

1

9-12

2

2

13-16

2-3

2-3

17-20

3-4

1

1

1

Spelen om te spleen

Waar veel bedrijven in de speelsector toestellen voor kinderen met een handicap promoten als bevorderlijk voor hun ontwikkeling, focussen wij op het plezier van spelen omwille van het spel. Spelen gebeurt vanzelf terwijl kinderen opgroeien en daarnaast ontwikkelt het spel zich tegelijk met de kinderen. Wij ontwikkelen onze producten vanuit het perspectief van het kind en de speelwaarde van elk toestel.
Het 3D-model is dan ook niet bedoeld om in te zetten op de voordelen die bepaalde toestellen hebben op de ontwikkeling van kinderen. Het is bedoeld als hulpmiddel om het aanbod van speeltoestellen te diversifiëren en geeft een indicatie van de vaardigheden die kinderen nodig hebben om bepaalde toestellen zelfstandig te gebruiken en ervan te genieten. Het biedt een stimulans om te zorgen voor een gevarieerd aanbod terwijl we kinderen de vrijheid laten om hun eigen favoriete avonturen te kiezen.

Om te weten welke KBT-producten bij elke zone en elk type spel passen, bekijk ons artikel over speelwaarde.

About the authors:

Filip Gerits en Yves De Keuster zijn ontwerpers en onderzoekers die gespecialiseerd zijn in het ontwerp en de veiligheid van activiteitsspeelgoed en speelinfrastructuur. Voor dit onderwerp konden we rekenen op de onmisbare steun van een reeks deskundigen, kinderen en ouders met ervaring op het gebied van inclusief spelen. Wij danken in het bijzonder Kathleen Op De Beeck - gespecialiseerd in ergotherapie en inclusief onderwijs aan AP - hogeschool in Antwerpen, België - voor haar inbreng en enthousiasme.

Veel van de ideeën en concepten in dit artikel zijn getoetst aan gepubliceerde wetenschappelijke bronnen en onderzoek. De hieronder vermelde onderzoekers, projecten en publicaties zijn aanbevolen bronnen voor verdere lezing.  

  • Helen Lynch, Alice Moore – 2019 – Community Parks and Playgrounds: Intergenerational Participation through Universal Design
  • Ines Wenger, Christina Schulze, Ulrica Lundström & Maria Prellwitz – 2020 –Children’s perceptions of playing on inclusive playgrounds: A qualitative study
  • Serenella Besio, Daniela Bulgarelli, Vaska Stancheva-Popkostadinova – 2017 – Play Development in Children with Disabilities
  • P4Play – European Joint Doctorates programme in Occupational Science for Occupational Therapists – p4play.eu
  • Susan Herrington – 2006 – The design of landscapes at child-care centres: Seven Cs

Hebt u vragen over onze B2B-producten? We zijn er om u te helpen.